De boot waar we niet op zaten en de stad waar we niets te zoeken hadden
Maandag 4 mei. Netjes op tijd staan we aan de haven van Alanya. 10u, had de Ferrybootman gezegd, “dan koop je de tickets en om 11u vertrekt de boot. De fiets is gratis”. Maar “ferybot yok”, zegt de havenman. Er is geen ferryboot. De eerste overzet naar Cyprus is op 11 mei. “Klopt. ferybot yok”, zegt ook de Ferrybootman, waar ik gealarmeerd binnen val, “omdat de zee te wild is.” Morgen? Maybe.
Wat het ook zij, we zitten stuck in Alanya: een stadje dat te veel ijssalons, te veel souvenirwinkels en te veel van onze soortgenoten, de Homo Touristicus, heeft naar onze zin. 11 mei is pas over een week. We zouden op een viertal dagen via de kustweg verder kunnen fietsen tot Silifke of Mersin (waar we vanuit Noord Cyprus terug wilden aanmeren) en dan de bergen over naar Cappadocië, maar met de kustweg is het zoals met de kuststeden: we hebben het wel gehad. Te veel toerbussen en tankstations.
Even weten we het niet meer. Tijd voor een orakel: de toeristische dienst van Alanya. Daar kan men ons alles zeggen over zwemmen met dolfijnen en Chinese restaurants maar niets over routes door de bergen richting Cappadocië of overnachtingsmogelijkheden onderweg. “De bus tot Silifke” en dan terug de fiets op. Het lijkt het enige aanvaardbare alternatief. Mijn anti-zeeziek pilletje had ik toch al ingenomen, kan ik al zowel de bus op. Eigenlijk doen we dat niet graag -de fiets dient om te fietsen, niet om in de laadbak van een bus te liggen- maar we zien niet onmiddellijk een aantrekkelijkere optie. In de Otogar informeer ik naar prijzen en reistijden voor Silifke, wanneer de fotograaf roept dat bij het kantoortje naast de deur ‘Konya’ op het raam staat geschilderd: een stad die een stuk dichter bij Cappadocië ligt maar wegens groot en conservatief niet echt op ons verlanglijstje staat. Maar als we dan toch het beroemde Turkse bussennetwerk op moeten, why not? Een half uur later zitten we in de pluchen zetels gratis chocoladecake te eten, terwijl de bus in de regen de bergen indraait. In het boek dat ik net uit heb, The New Life, hebben dit soort bussen vreselijke ongelukken en vallen er om de haverklap doden. Noch de rijstijl van onze chauffeur, noch de tientonner die halverwege op zijn kant en met een verbrijzelde achterkant in de berm ligt, is van dien aard om ons gerust te stellen. Maar dan schenkt de purser nog een theetje in en zak ik weerom weg in een apathische busmodus, tot in Konya. De stad waar we niets te zoeken hebben en waar zelfs de etalagepoppen hoofddoeken dragen. Het giet. De weg van de otogar naar het centrum is druk en eindeloos en de hotels groezelig of schandalig duur. De enige charmante, goedkope optie is net ingenomen door 22 Oostenrijkse fietsers waar ik wel ervaringen mee wil delen maar geen badkamer. Ze fietsen aan een hels tempo van Wenen naar Jerusalem. Voor de vrede. Want voor de vrede kan je nooit genoeg doen, is hun motto. Schön.
Als een hotel ooit enigmatisch en surrealistisch was, is het de Sahin wel, waar wij uiteindelijk belanden. ‘We zitten net in een film van David Lynch’, zegt de fotograaf, in een wolk van rook, aan het ontbijt in de nachtclub met rode skai zetels, een opgetuigde kerstboom en een Suzuki.